Na de verovering van Granada in 1492, behielden de moslims van de stad hun geloof en gewoontes, maar in 1501 werden zij alsnog verplicht zich te bekeren. De afstammelingen van de moslims, of moren, van Al-Andalus deden er alles aan om hun gewoontes en ideeen te kunnen voortzetten gedurende de 16e eeuw.

Figuur 1: De overgave van Granada. Francisco Pradilla, 1882.
De verovering van Granada
“Niemand huilde zo erg als de kinderen van Granada. Als de ‘Rey de la Conquista’ (Veroveringskoning) niet te vertrouwen is, wat moeten we dan verwachten van zijn opvolgers?“ Met deze woorden herinnerde Yusuf Bennigas, de imam van Granada, zich de ellende van zijn onderdanen nadat Granada door de Reyes Catolicos in 1492 was veroverd. Deze onderdanen waren de afstammelingen van de moslims die leefden in Spanje sinds de Arabische verovering in 711. Isabel I van Castilië en Fernando II van Aragón hadden vlak voor de inval in Granada een contract tot overgave getekend met Mohammed XII, laatste koning van Granada, beter bekend als Boabdil.

Figuur 2: De uittocht van Boabdil uit Granada. Alfred Dehodencq, 1860.
In dit contract werd onder meer vastgelegd dat de moslims in de stad konden blijven wonen, hun gewoontes konden voortzetten en dat ze hun religie konden blijven belijden. Minder dan 10 jaar later veranderde de ‘Rey de la Conquista’, zoals de imam Fernando II van Aragón noemde, deze belofte, en verplichtte hij de moslims zich te bekeren tot het christendom als men in Spanje wilde blijven. De beslissing van Fernando II in 1501 was het gevolg van de gespannen situatie in Granada, waar de ‘overwonnenen’ hun nieuwe situatie slecht accepteerden. De overwonnen moslims van 1492 bleef zo weinig meer over dan een geforceerde bekering te accepteren of te vertrekken. De moren voelden een diepe afkeer voor het christendom die ze moesten accepteren, en ze werden mede daarom met een enorm wantrouwen bekeken door de oude christenen. Tot 1492 bestond er, zo goed en zo kwaad als dat ging, in het middeleeuwse Spanje een traditie van ‘samenleven’ tussen mensen van verschillende culturen en religies, hoewel ook daar al de nodige spanningen waren tussen de christenen en de moren. De moslims die in de christelijke gebieden woonden werden ‘mudéjares’ genoemd, een term die afstamt van het Arabische woord ‘mudayan’ of ‘dayyan’ (gedomesticeerde mensen). Deze term had betrekking op de verslagen moren die, na de veroveringen door de christenen in de 13e eeuw, het land niet verlieten, maar bleven wonen in de veroverde gebieden, onderworpen aan de politiek en belastingen van de Castiliaanse en Aragónese overwinnaars. De mudéjares bleven vooral wonen in Andalusie, Valencia en Aragón. Hoewel gemarginaliseerd maar getolereerd om hun werkzaamheden, specialiseerden ze zich vooral in bepaalde ambachten, gerelateerd aan hun historische band met de landbouw, maar ook in constructie, textiel, pottebakken, hout en leer.

Figuur 3: Morisco met brood. C. Weiditz, 1529
Op dezelfde manier beloofden de Reyes Catolicos in 1491 aan de nieuwe mudéjares van Granada de mogelijkheid om hun religie voort te zetten, hun huizen te behouden, als ook hun gewoontes en islamitisch geloof. Aan diegene die wilden werd de mogelijkheid geboden om naar Noord Afrika te vertrekken, waarbij boten ter beschikking werden gesteld. Maar de meesten bleven in de door de christenen veroverde gebieden wonen, vooral op het platteland. In de gebieden van de Alpujarras bleef de meerderheid Moors tegenover enkele christenen, afgevaardigden van de macht en het leger, en priesters van de Spaanse monarchie. En zo groeide de hoeveelheid mudéjares onder de christelijke meerderheid van Castilië en Aragón aan het eind van de 15e eeuw, toen al met enorme moeilijkheden en spanningen. De gegeven garanties in 1491 aan de moslims van Granada betekende niet dat de Reyes Catolicos deze situatie als permanent beschouwden. Sterker nog, de koningen begonnen meteen na de verovering van Granada een massieve campagne tot bekering van de moslims via vredige weg. Deze taak werd toegewezen aan een groot historisch figuur in de Spaanse kerk van die tijd: monnik Hernando de Talavera, de eerste aartsbischop van Granada tussen 1492 en 1507.

Figuur 4: Reyes Catolicos
Ze zijn nog even moors als vroeger
Talavera, erudiet en gedisciplineerd, leerde de taal van de lokale moslims, ‘algarabia’, plat Arabisch, ofwel een Arabisch dialect, en droeg aan zijn onderdanen op de juiste methoden te hanteren om hun boodschap op volgzame en goede wijze over te brengen op de moslims van de hoofdstad en het koninkrijk. Zijn christendom was humaan en goedaardig. Hij was tegen de introductie van de inquisitie in Granada om de nieuwe onderdanen te controleren, om ze zo van vervolging te ‘redden’, zoals dat gebeurd was met de Joden sinds de oprichting van ‘Santo Oficio’ in 1478. Talavera beschouwde een leerfase in de introductie van het christendom voor de doop noodzakelijk, een doop die vrijwillig plaatsvond.

Figuur 5: Monnik Hernando de Talavera. Juan de Valdés Leal, 1656.
De mudéjares toonden respect voor de ‘Santo Alfaqui’, zoals Talavera door de moslims werd genoemd, maar het is twijfelachtig of zijn zachte methodes veel resultaten opleverden. Degenen die zich bekeerden hadden de nieuwe, onomkeerbare politieke situatie geaccepteerd, maar niet uit echte overtuiging. Ze ondergingen de doop tot op zekere hoogte: vaak deden ze ‘net alsof’ en vaak met verzwegen afkeer. Sommige islamitische leiders van Granada riepen fatwas uit en adviseerden om niet in het christelijke gebied te blijven omdat dat risico’s inhield voor het in stand houden van de islam. Anderen initieerden, voor allen die niet konden of wilden vertrekken uit Spanje, de praktijk van ‘taqiyya’, ofwel de vaardigheid van publieke veinzerij tegenover de oude christenen.
Zelfs de mudéjares die zich bekeerden, bleven vasthouden aan hun oude gewoontes, zoals hun kleding, eten of bleven de Arabische taal spreken. De sociale assimilatie van de nieuwe onderdanen bleek net zo moeilijk te worden als de religieuze assimilatie. De aartsbischop van Granada was zich bewust van de situatie en in een van zijn geschriften aan zijn volgelingen tekende hij op: “Dat uw conversatie niet een schande is voor de christenen van de natie, en dat u niet denkt dat u nog de sekte van Mohammed in het hart heeft, het is belangrijk dat u zich aanpast in alles voor alles en iedereen en eerlijk bent in het gesprek met de goede en eerlijke christenen, in het kleden, in het schoeisel, in het scheren, in het eten, en in tafels met gestoofd vlees zoals men dat hoort te stoven, en in uw manier van lopen, en in uw manier van geven en nemen, en in uw manier van praten, vergeet wanneer u kunt het Arabisch en dat u dat nooit spreekt wanneer u thuis bent.“.

Figuur 6: Moeder en dochter morisca in typische klederdracht. C. Weiditz, 1529
Het religieus verdrag leek verworpen door het onbegrip en de slechte ‘assimilatie’ van de mudéjares die hun eigen identiteit niet wilden opgeven, of alleen maar deden alsof. De middeleeuwse experimenten van vredelievende ‘co-existentie’ tussen mudéjares en christenen kon dan ook als mislukt worden omschreven. De Venetiaanse reiziger Andrea Navagero, die Granada bezocht in het begin van de 16e eeuw, signaleerde: “De moren spreken hun oorspronkelijke taal, en er zijn er maar heel weinig die Spaans willen leren. Ze zijn half christen omdat ze daartoe zijn gedwongen, en weten weinig van het geloof, want ze stoppen er zo weinig ijver in, want het is voor de geestelijken beter als de moren christen zijn en niet anders. In het geheim, zijn ze net zo Moors als voorheen, of hebben ze geen enkel geloof. Tevens zijn ze grote vijanden van de Spanjaarden, die in werkelijkheid de Moren niet goed behandelen.”.
Het gebruik van geweld
Toen de Reyes Catolicos in juli 1499 terugkeerden naar Granada zagen zij tot hun verbazing dat de islam nog steeds een groot gedeelte van de bevolking beheerste, en dat er grote spanningen waren. Daarom besloten zij de vrede-lievende methodes van Talavera op te geven en de verantwoording van de bekering van alle mudéjares van Granada te geven aan de kardinaal van Toledo, monnik Francisco Ximénez de Cisneros. Cisneros was aanhanger van de eenheid van religie onder de Spaanse kroon (dus alleen christendom), had meegedaan aan de verovering van Granada, en had in een manifest over de oude capitulatie in 1491 al de onmogelijkheid van een vredelievende samenleving van twee vijandige religies in één staat beschreven.

Figuur 7: Francisco Ximénez de Cisneros
Sterk gemotiveerd begon kardinaal Cisneros meteen met massale bekeringen. Aan een kant begon hij geforceerd met het terug laten keren naar het christelijk geloof van tot de islam bekeerde ‘elches’. Tevens voerde hij fiscale en politieke druk uit op de lokale leiders van de aljamas of moren om hun bekering te stimuleren, om uiteindelijk als voorbeeld aan het volk te presenteren om zo hun bekeerde leiders te volgen. Deze druk werd begeleid door fysieke mishandeling en geweld, zoals het feestelijk verbranden van vooral Arabische religieuze boeken (‘alcoranes’), op het centrale plein la Bibarrambla in Granada.
Deze methodes creerden ongenoegen onder de mudéjares, die ze als verraad aan de overgave in 1491 beschouwden. Daarom brak er in januari 1500 een opstand uit in de wijk Albaicín tegen Cisneros en de christelijke authoriteiten, die zich tot aan het eind van 1501 uitbreidde over het hele gebied van de Alpujarras en het gebergte van Ronda. Toen de revolte was neergeslagen, publiceerde de kroon een pragmatische sanctie waarbij de ondertekende overgave met Boabdil in 1491 als ongeldig werd verklaard en men tot uitzetting van alle moren in het koninkrijk van Granada beval die zich niet wilden bekeren, uitgezonderd jongens onder de 14 jaar, en meisjes onder de 12 jaar. Deze kinderen dienden in het land te blijven, maar werden ook afgezonderd van hun ouders.
De overgrote meerderheid van de mudéjares van Granada opteerden voor bekering, zodat men niet langer mudéjares waren (of moslims in christelijk gebied), maar bekeerd in ‘moriscos’ (bekeerden), een naam met een negatieve connotatie. Dit gebeurde in 1525 ook in Valencia en Aragón, toen (onze) Karel V de doop verplichtte van alle mudéjares met als alternatief het verlaten van Spanje. De meeste Valenciaanse en Aragónese moslims ondergingen de doop zonder enige weerstand van betekenis.

Figuur 8: Karel V door Titian, 1548
Een grote minderheid
Gedurende de 16e eeuw groeide het aantal moriscos flink en aan het einde van de eeuw waren er meer dan 300.000 in geheel Spanje. Het bleef echter, zonder twijfel, een minderheid ten opzichte van de 8,5 miljoen oude christenen. Door religieuze en sociale omstandigheden zette zij hun gewoontes en cultuur buiten de christelijke gemeenschap voort, wat in bepaalde gebieden, zoals die van Valencia en Granada, en in mindere mate die van Aragón, tot spanningen leidde.
Moorse manuscripten
Omdat een groot deel van de moren het Arabisch negeerden, schreven de leiders hun manuscripten in aljamiado: Spaans in het Arabisch alfabet. Deze teksten laten zien hoe de moren hun situatie beleefden. Bijvoorbeeld, de poezie van Yusuf uit de 14e eeuw uit Aragón is te zien in een boek in het museum van de Biblioteca National in Madrid. Ook de tekst van de moor Mancebo de Arévalo is in deze interessant. In de tekst gebruikt hij oa. taqiya om de ‘vijand’ de misleiden,

Figuur 9: Aljamiado
Een ander voorbeeld vinden we in ‘Crónica de la Destrucción de un Mundo: La Literatura Aljamiado-Morisca’: Crónica de la destrucción de un mundo: la literatura aljamiado-morisca
, waar we een tekst vinden op pagina 25 met “de estos perros cristianos, nuestros tiranos y opresores“, wat betekent “deze christenhonden, onze tirannen en onderdrukkers“. Hieruit blijkt wel dat er in die tijd geen sprake was van een harmonieuze samenleving, zoals zo vaak wordt beweerd.
Profetiën van de herovering
Er zijn in meerdere aljamiados profetiën te lezen met wensdromen over Spanje dat wordt heroverd door de islam en dat de moren niet meer worden ‘onderdrukt’ door de christenen. Bijvoorbeeld een aljamiado tekst luidt: “Spanje zal terugkeren naar de religie van de islam, en de gevangen koning van de Christenen zal zich bekeren tot de islam. En wanneer de christenen hun gevangen, bekeerde koning zien, maakt moslims […] en het zijn deze de overwonnenen met de macht van Allah”. Voorbeelden van teksten over de terugkeer van de islam met de hulp van de Turken kunt u teruglezen op pagina 56 van ‘Crónica de la Destrucción de un Mundo: La Literatura Aljamiado-Morisca’
Crónica de la destrucción de un mundo: la literatura aljamiado-morisca.
In de verklaring voor de vertaalde tekst staat te lezen: “Finalmente el turco vendrá en ayuda de los moriscos españoles…” wat betekent: “Uiteindelijk zal de turk de Spaanse moriscos te hulp komen“.
Gedeporteerd en uitgezet
De slechte resultaten van de integratie leidde ertoe dat de kerk en de civiele authoriteiten de moriscos beschouwden als ‘valse christenen’. In het midden van de eeuw bijvoorbeeld, schreef Luis del Mármol y Carvajal: “En met valse nederigheid gebruiken ze de goede morele gebruiken en gewoontes, communicatie en kleding, maar van binnen verafschuwen ze de christelijke religie en in het geheim indoctrineren ze en geven ze les aan elkaar over de gewoontes van de sekte van Mohammed.” Ook werden ze als potentiele vijanden van de staat gezien, colaborateurs met de politieke tegenstanders van de kroon, vooral met de noord Afrikaanse berbers van de middelandse zee en de turken.

Figuur 10: Slag tussen moren en christenen in het gebergte van Laguar in 1609: Sublevación en la Vall de Gallinera o Laguar. Gerónimo Espinosa
Het gevolg was dat hun sociaal economische status telkens verder verslechterde. Onder Filips II kwam er een einde aan de tolerantie van de uiterlijke gewoontes. In 1567 verbood kardinaal Don Diego de Espinosa, voorzitter van de raad van Castilie, de Arabische taal, de kleding, en moslimse ceremonies. Toen men dit probeerde door te drukken brak in de Alpujarras opstand uit (1568-1570), onder leiding van Aben Humeya, of Hernando de Valor. Na de opstand werden ze gedeporteerd naar la Mancha en Castilië voor redenen van veiligheid en om hun integratie te bevorderen, maar met weinig resultaat.

Figuur 11: Felipe III. Juan Pantoja de la Cruz, 1603
Gehaat door de christenen, verworpen door de kroon, en verafschuwd door de kerk, die met rede twijfelde aan de eerlijkheid van hun bekering, bekeerden de moren zich in minderheid, hetgeen ‘gevaarlijk en moeilijk’ was. De bekeerde moslims waren van alle kanten verdacht wanneer ze in Spanje doorleefden met islamitische wortels, niet bedwongen en vijandig. De Turken hadden in 1453 Constantinopel veroverd en in 1565 het eiland Malta belegerd. De slag van Lepanto vond onder Spaanse leiding van Filips II tegen de Turken plaats in 1571. Daarbij hadden de moren in Spanje in meerdere Arabische teksten, in aljamía, de droom beschreven dat de Turken hun zouden komen ‘ontzetten’ (zie ook verderop onder de ‘Profetien van de herovering’). Daarom vreesde de Spaanse monarchie in het 2e deel van de 16e eeuw een invasie door de Ottomanen, met de moriscos als een 5e kolonne in zijn midden. Dit verklaart hun uitzetting uit Spanje, uitgevaardigd door Filips III op 22 september 1609.

Figuur 12: Herinnering van het ondertekende decreet tot uitzetting uit Spanje van Philips de III.
De uitzetting (1609-1614)
Filips III publiceerde het decreet tot uitzetting uit Spanje van alle moren, die ze beschuldigden van verraders en vooral van het samenzweren met de Ottomanen in een plan voor een invasie in Spanje. Ongeveer 350.000 mensen werden uitgezet. De meerderheid van de moslims onderging hun lot, maar niet zonder medeleven met hun lotgenoten schreef een: “iedereen huilde en de uitzetting van zoveel landgenoten was harteloos”. De overheid voorzag problemen, vooral in het gebied van Valencia, en verhuisde daarom uitheemse troepen vanuit Italië. Don Agustin Mejia kwam in het gebied aan als hoofd van 10 compagniën van het leger van Napels, om de operaties te leiden vanuit Benichembla. Rond Valencia waren de enige haarden van gewelddadige weerstand tegen de uitzetting.

Figuur 13: Vertrek van de moren uit de vallei van Vinalopó via de haven van Alicante
In de haven van Alicante rebelleerden 20.000 moren totdat ze waren omsingeld in het gebergte van Laguar, zoals afgebeeld in een schilderij van Jeronimo Espinosa. De moren uit Denia en Guadalest sliepen in grotten en tenten. De confrontatie was ongelijk, de koninklijke troepen lanceerden een intens vuur van artillerie, de moren gooiden stenen. Onder leiding van Sancho de Luna namen de troepen het Kasteel van Azabares in en dwongen de moren zich terug te trekken in het kasteel Pop. Een geschiedschrijver tekent op dat veel moslima’s, uit wanhoop en door het verlies van veel geliefden, van de bergen afsprongen met kinderen in hun armen. Het laatste kasteel dat viel was het kasteel van Pop. Men gaf zich na 8 dagen over door gebrek aan water.

Figuur 14: aankomst van de moren in de haven van Oran, Algerije: Moriscos Port d’Orán. Vicente Mestre
Na de uitzetting
Spanje had na de uitzetting van de Moren wel te kampen met economische problemen, omdat de moriscos zich vooral op een aantal economische deelgebieden hadden geconcentreerd, waaronder het pottenbakken. Daar was daarna veel minder aanbod van. Tevens had de uitzetting een aanslag op de staatskas omdat al die soldaten en organisatie betaald moesten worden. Toch was het het zeker waard, omdat Spanje een aantal eeuwen van relatieve rust tegemoet kon zien, anders dan bv. de veel geplaagde balkan landen.
Geraadpleegde bronnen:
- Spaanse versie van de National Geographic van juni 2009 (nr 67).
- Historia de los Moriscos. A. Dominguez Ortiz y B. Vincent Alianza, Madrid, 2003.
- Deportados en nombre de Dios, Rafael Carrasco. Destino, 2009.
Internet:
The myth of the Andalusian Paradise
Morisco
Los moriscos antes y después de la expulsión
Un islam en castellano
Los Moriscos en Berbería
Crónica de la destrucción de un mundo: la literatura aljamiado-morisca
La comunidad morisca en Petrer y su expulsión en 1609
Moriscos: Historia General
Romans:
- A la sombra del granado. Tariq Ali. Alianza Editorial, 2006.
- La Otra Mano de Lepanto. Carmen Boullosa. Letras Mexicanas, 2005.